De Pijp

 

 

Een pijp is opgebouwd uit een aantal onderdelen. Elfk met een eigen naam en een aparte, welomschreven functie. Hoe verschillend de vormen van een pijp ook kunnen zijn, vrijwel altijd zult u deze elementen erin terugvinden.

 

 1. In de kop is de pot geslepen: de holte waarim men de pijptabak stopt.

 2. De tige is het verlengstuk van de kop en is daarmee altijd één. De tige is hol en geleidt de rook naar het mondstuk.

 3. Het mondstuk is het afdraaibare gedeelte van de pijp. Het mondstuk sluit hermetisch op de tige aan.

 4. Het gedeelte van het mondstuk dat in de tige schuift en dat in gemonteerde toestand onzichtbaar is heeft de flok. Let op: de flok is ook een van de kwetsbaarste onderdelen van de pijp, daar het relatief gemakkelijk breekt.

 5. De beet is het uiteinde van het monstuk dat men tussen de tanden (c.q. lippen) houdt.

 6. In de pot of rookkamer wordt de pijp 'gestopt' en smeult de de tabak.

 7. Gelijkmatig afgezet tegen de wand van de pot zit de koollaag. Deze ontstaat tijdens het roken. Wordt tegenwoordig in vele gevallen van tevoren kunstmatig aangebracht.

 8. Het rookkanaal is de ruimte waardoor de rook via de kop via de tige wordt geleid naar het uiteinde van het mondstuk.

 9. In het rookkanaal zit al dan niet een systeem, bijvoorbeel een spiraal of een buisje dat de rookstroom reguleert, of een filter.